De oudst
bekende gegevens
In een afschrift van een oorkonde
gedateerd op 12 januari 1311
verklaart Jan II, hertog van Brabant, dat Willem die Cruudener
het goed Jekschot van hem te leen houdt en dat deze het op zijn
beurt bij gedeelten te leen en te cijns gegeven heeft aan een
aantal mannen. De oorkonde is
in de loop der eeuwen verschillende keren overgeschreven. Dat
gebeurde niet altijd even nauwkeurig, zodat er nogal wat fouten
en lacunes in de uiteindelijke tekstoverlevering zitten.
Om de Heihoef terug te vinden in deze oorkonde onderzochten we
eerst de in 1986 boven water gekomen cijns- en leenboeken van
Jekschot.
De oudst bewaarde cijns- en leenboeken van rond 1520 vermelden
de Heihoef (blauw op onderstaande kaart) als volgt:
Leengoed:
- 26 bunder, bestaande uit akkerland, heivelden en beemden
Cijnsgoed:
- uytter Verrewey in Jekschot gelegen, belast met een cijns van
in totaal 7 gulden en 10 stuivers
- uijtter Hoeven ter Weijen, binnen Jecxschot gelegen, belast
met een cijns van 6 ganzen en 4 kapoenen

Gebruik makend van deze
gegevens is de Heihoef nu aanwijsbaar in de in de lijst met
Jekschotse leen- en cijnsgoederen in de oorkonde van 12 januari
1311 . Het betreft:
- Willem van Hanevelt hout van Willeme te leene 18 boenre; daar
uijt gelt hij hem 3 lib. (ponden) ende 6 gansen.
- Willem Willems soone van Hanevelt hout van Willem te leene 8
boenre.
De cijns 4
kapoenen die rond 1520 in het Jekschotse cijnsboek vermeld staan,
zijn kennelijk op een gegeven moment bij het overschrijven van
de oorkonde vergeten over te nemen.
De twee groen gearceerde percelen
De twee groen gearceerde percelen
waren ieder 6 bunder groot en lagen binnen de grenzen van de
gemeenschappelijke gronden van Sint-Oedenrode. In de akte van 12
januari 1311 volgt deze post direct op de vorige twee posten:
-
Jan Willems soone van Hanevelt hout van Willem te leene 12
boenre; daar uijt ghelt hij 16 s(chellingen) ende 12 gansen.
In
de cijns- en leenboeken van
Jekscot van rond 1520
worden deze percelen als volgt vermeld:
Leengoed en cijnsgoed, het noordelijke perceel:
- 6 bunderen beempts, belast met een
cijns van 6 oude groten
- uijtten campe beneffen Roelen campe
van Haestrecht, belast met 6 ganzen
Leengoed en cijnsgoed, het zuidelijke perceel:
- eenen heycamp van 2 buenderen
gelegen aen de Lieshoutse heijde, belast met een cijns van 3
groten
- uijtten voorscreven heijtvelts, 3
oude groten
- uijt 2 bunderen heijvelts aen de
Lieshoutsen Pael, 6 ganzen
De in de oorkonde van 12 januari 1311
genoemde jaarlijkse last van 16 schellingen en 12 ganzen was in
1520 in twee helften verdeeld over de twee groen gearceerde
percelen, die ieder belast waren met 6 oude groten en 6 ganzen.
Een schelling was een rekenmunt, een verkorte manier om een
hoeveelheid van 12 penningen aan te duiden. Het betreft hier de
toen gangbare penning paijment, waarvan er 16 in een oude groot
gingen. (Zie hiervoor: M. van Asseldonk: ‘Census
domini ducis. De cijnzen van de hertog
van Brabant in de Meierij van ’s-Hertogenbosch 1340-1351’, in:
Noordbrabants Historisch Jaarboek 16 (1999) 33-95.)
De tienden
De tienden waren een-tiende deel van de oogst, die de boeren af
moesten dragen aan de eigenaar van de tienden. Oorspronkelijk
waren de tienden bestemd voor het onderhoud van de kerk en de
pastoor. Er is een tiendkaart van Veghel bewaard gebleven van
rond 1900 waaruit blijkt dat uit het grootste deel van de
heerlijkheid Jekschot de tienden in Sint-Oedenrode betaald
werden. Dit gebied is blauw gearceerd op onderstaande tiendkaart.
Dit wordt bevestigd door een perceelsgewijze beschrijving uit
1796 van alle Rooise tienden in Veghel (resolutieboek van het
dorpsbestuur, inv. nr. II-B-8.) Op de rechtse kaart is de
tienkaart overgetekend op de kadasterkaart van 1832.
 
Uit de geel gearceerde gebieden werd de tiende in Veghel
afgedragen. Voor het gele blok onderaan de tekening, aan de
grens met Lieshout, is duidelijk waarom dat zo was. Dat perceel
van 4 bunder werd in 1445 van de Veghelse gemeint gekocht.
Voor het gele blok bovenaan is de reden minder duidelijk. Dat
blok was volgens het kadaster van 1832 eigendom van de heer van
Jekschot, en ongetwijfeld was dat in 1311 ook al zo, gezien de
beschrijving van de grenzen van de heerlijkheid en de ligging
van Jekschots cijns- en leengoed direct ten westen ervan.
Een mogelijke verklaring is dat deze situatie ontstaan is na
het grensgeschil tussen Jekschot en Veghel in 1745, waarna
het deel van de heerlijkheid Jekschot ten noorden van de
Jekschotse Loop niet langer als deel van de heerlijkheid
beschouwd werden.
Hoewel het blauw gearceerde gebied formeel tot de parochie
Sint-Oedenrode behoorde, en de tienden uit dit gebied Roois
waren, gingen de bewoners uit de huizen in dit gebied in de
zeventiende en achttiende wel in Veghel ter kerke. (Zie daarvoor
de gegevens per
perceel). De kerk van Veghel was voor hen iets minder ver
lopen.
Waar het huis stond
In de zeventiende en achttiende eeuw stond de boerderij van de
Heihoef op het blok dat in 1445 van de gemeente gekocht was (geel
gearceerd op bovenstaande kaarten). Voor 1445 stond het huis
ergens op oudere deel van de Heihoef, waarschijnlijk ergens op
de 18 bunder gelegen binnen de gemeentegrenzen van Veghel. Het
is op basis van de bekende gegevens niet te zeggen waar het huis
precies stond. Misschien vinden archeologen het nog ooit terug.
Er is een goede kans dat het ergens op het perceel met de naam
Schuuracker stond. "Schuur-" wijst op bebouwing.

Voor meer details betreffende de geschiedenis van de Heihoef,
zie de gegevens per
perceel.
Martien van
Asseldonk
Zie ook: M.
van Asseldonk:
‘De Heihoef (1310-1986)’, in:
van Vehchele tot Veghel 6 (1986) nr. 20, 100-104; idem,
‘De Heihoef II (1310-1986)’, in:
van Vehchele tot Veghel 7 (1987) nr. 21, 7-20 |