1. De linkse onderstaande kaart is
in een uitsnede van de kaart van de kom van Veghel die Hendrik
Verhees in 1791 tekende. Op de rechtse kaart is de kaart van
Verhees geprojecteerd op de kadasterkaart van 1832.
Uit de projectie blijkt dat Verhees de loop van de Aa niet
precies opgemeten had en vanuit zijn fantasie de loop van de Aa
slechts bij benadering weergegeven heeft. De rode lijn op de
rechts kaart is een perceelsgrens ontstaan bij de verdeling van
het terrein in 1808 en deze lijn vormt nu nog de rooilijn aan de
zuidkant van de Frisselsteinstraat.
2. In 1938
werd de Aa genormaliseerd, er werden bochten uitgehaald om de
waterafvoer te bevorderen. Op onderstaande kaartjes zijn de
situaties in 1920 (links) en 2009 (rechts) weergegeven.
3. Als we op de volgende kaart naar het verloop van de Aa bij
kasteel Frisselstein kijken, dan valt op dat die Aa daar keurig
twee zijden van een rechtvoek vormt, nooie rechte lijnen met een
hoek van ongeveer 90 graden.
De loop van de Aa is hier iets te regelmatig. Het lijkt er op
dat de Aa hier in het verleden recht getrokken is om een mooi
regelmatig kasteelterrein te vormen.
4. Dat dit
inderdaad het geval is geweest bleek in februari 2002. Vanwege
bouwplannen werden op een deel van het voormalige kasteelterrein
archeologische boringen verricht tot een diepte van maximaal
5,50 meter. Vanwege het puin in de grond gebruikte men kleine
boren met een diameter van slechts 3 of 7 centimeter. Alleen
boring 1 werd gezet met een Edelmanboor van 15 cm. Veel vondsten
leverde dat onderzoek dan ook niet op. Wel kreeg men inzicht in
de structuur van de bodem. In totaal werden 11 boringen verricht.
Het archeologisch rapport schrijft: 'In deze boring (1) is vanaf
120 cm een donkerbruingrijp pakket aangetroffen dat als
grachtvulling geinterpteteerd is. In deze boring zijn zeer veel
fragmenten baksteen, brokes mortel en stukjes leisteen
aangetroffen. Op 240 cm is een scherf roodbakkend gegalzuurd
aardewerk aangetroffen en op 390 cm een donkerbruingrijze
kleilaag. Beide lagen kunnen mogelijk als grachtboden
geïnterpreteerd worden. Boring 1 is ongeveer ter hoogte van de
kadastrale minuut uit 1832 afgebeelde gebogen structuur gezet.
Op basis van deze boring kan verondersteld worden dat deze
structuur wel degelijk verband houdt met de (zuidelijke?) gracht
van het voormalige kasteel.'
Boring 1 is de
meest-noordoostelijke boring, de paarse stip op de rechtse kaart,
Uit de rechtse kaart blijkt dat men inderdaad in de voormalige
gracht van kasteel Frisselstein geboord had, zij het niet de
zuidelijke gracht maar de westelijke gracht. Op de volgende
kadasterkaart uit 1832 staat de gebogen structuur afgebeeld,
Er
redenen waarom deze gebogen structuur geen restant van de
zuidelijke kasteelgracht kan zijn geweest. In de eerste
plaats ligt de gebogen structuur tever noordelijk. In de tweede
plaats stond de kasteelgracht volgens de kaart van Verhees niet
in directe vebinding met de Aa. Nu hoeft de kaart van Verhees op
dit punt niet volledig of correct geweest te zijn. Maar de
ligging dwars door de plaats waar het voormalige kasteel stond
blijft wel een probleem. Die ligging wijst er op dat het een
sloot zal zijn die pas na de afbraak van het kasteel rond 1810
gegraven zal zijn om afvalwater van de brouwerij naar de Aa af
te voeren.
Het opgravingsrapport
uit 200 schrijft verder: ‘In boring 1 t/m 5 is dekzand
aangetroffen op gemiddeld 226 cm. In deze boringen is de bodem
tot gemiddeld 100 cm verstoord. In boring 4 is de bodem tot
vrijwel op het dekzand verstoord. In het verstoorde pakket werd
in boring 5 op een diepte van 70 cm een aardewerkschijf uit
Elmpt (Late Middeleeuwen) en op 140 cm een scherf roodbakkend
geglazuurd aardewerk (Nieuwe Tijd) aangetroffen. In boring 2 en
3 zijn tot respectievelijk 170 cm en 110 cm enkele brokjes
baksteenpuin aangetroffen. In boring 5 is vanaf 240 cm een
zwarte zandlaag aangetroffen en 310 cm een 20 cm dikke venige
kleilaag. Deze beide lagen kunnen geinterpreteerd worden als
vulling van een waterloop. Omdat in de zwarte laag slechts een
enkel stukje lei is aangetroffen, betreft het waarschijnlijk een
oude, van de hoofddstroom afgesneden bedding van de Aa die ten
tijde van het kasteel nog watervoerend was. In de overige
boringen 6 t/m 11 is hoofdzakelijk een gelaagd pakket
aangetroffen bestaande uit materiaal dat gebruikt is om de
voormalige Aa te dempen. De vulling van de oude Aa-loop is
herkenbaar aan de sterke gelaagdheid (zand-, veen- en kleilagen)
en de aanwezigheid van kleibrokken, puin, kachelslik, etc.
Alleen in boring 7 is op 550 cm mogelijk de oude bodem van de Aa
bereikt. In de boringen 7, 8, 9 en 11 is de top van de
natuurlijke opvulling van de Aa op gemiddeld 236 cm bereikt.’
Bij boringen 5 t/m 11 was men dus op een oude loop van de Aa
gestuit (blauwe stippen op bovenstaande rechtse kaart). Bij
boring 2 t/m 4 niet (groene stippen op de kaart).
De
onderzoekers hadden moeite met het interpreteren van de
resultaten van hun boringen. Ze schrijven: 'Op basis van de
projectie van de kadastrale minuut op de huidige topografie werd
alleen in het uiterste westelijke deel van het plangebied
materiaal van de demping uit omsgtreeks 1938 verwacht (boringen
7 en 8). Het is derhalve mogelijk dat de loop van de Aa op de
kadastrale minuut uit 1932 niet geheel juist is weergegeven. Het
is ook denkbaar de Aa reeds eerder (aan het einde van de 18de
eeuw) werd gedempt.'
De suggestie dat de kadasterkaart
van 1832 dermate onnauwkeurig zou zijn dat de blauwe stippen
allemaal binnen de loop van de Aa anno 1832 zouden vallen,
kunnen we van de hand wijzen. Ook is er geen enkele aanwijzing
dat de Aa aan het einde van de 18de eeuw gedempt werd. Het is
onduidelijk waar deze suggestie vandaan komt. Misschien vanuit
de veronderstelling dat Verhees de loop van de Aa in 1791
correct weergegeven zou hebben. Maar ook dat zou het probleem
niet opgelost hebben, zoals op bovenstaande kaart met blauwe en
groene stippen blijkt.
Wat is er dan wel aan de hand
geweest?
5. Op 26 april 1629 nam de Rekenkamer in
Brussel een besluit aangaande een geschil tussen de pandheer van
Erp en Veghel met het dorpsbestuur (‘regeerders’) van Veghel
enerzijds en Jan van Leene, de Raad en Rentmeester Generaal der
Domeinen in Den Bosch, anderzijds. De akte verhaalt het volgende:
De pandheer en het dorpsbestuur van Veghel hadden zich verzet
tegen de Staten van Holland en daerdoor grooten hinder,
schaede ende misere hebben geleden ende hun voor het meeste
moeten salveren opt sheeren casteel aldaer tot Erp ontrent de
kercke op de riviere van de Aa staende, ende de plaetsse vant
selve casteel seer cleyn wesende tot opvlucht der voorseyden
ingesetenen ende derselver meublen ende bestiaelen.
Waar Erp staat moet Veghel staan. De Brusselse ambtenaar heeft
hier een fout gemaakt. Het kasteel van de heer van Erp en Veghel
stond in Veghel en het is uitgesloten dat de inwoners van Veghel
bij onraad naar een (overigens in 1629 niet bestaand) kasteel in
Erp zouden vluchten. Het stuk schrijft dus dat de inwoners van
Veghel tijdens de Tachtigjarige oorlog verscheidene keren met
hun meubels en beesten naar het terrein van het kasteel gevlucht
waren, en vervolgt:
Soo ist gebeurt dat zy die
voorseyden riviere van de Aa loopende van den Erpsche brugge
oigstwaerts naer ende ruerens het voorseyden casteel, hebben
verleyt door ’s heeren erve ende by middele van dyen tott erve
van tvoorseyden casteel getrocken omwater[t] secker stuck bempts
van den voorseyden pantheere, d’welck is gemaeckt tot eenen
gevreden hoff ende boogaert, denwelcken de voorseyden
ingesetenen by den oirlochs tyde voor het meesten gebruyckten
tot opvlucht ende salveringe van hunne voorseyden goeden ende
bestiaelen.
Ook hier is de vermelding ‘Erpssche
brugge’ fout. Het ging om de Veghelse brug over de Aa. Bovendien
liep de Aa niet oostwaarts naar het kasteel, zoals het stuk
schrijft, maar in noordwestelijke richting. De betreffende
Brusselse ambtenaar kende de plaatselijke situatie duidelijk
niet, en moet ook onduidelijk of verkeerd geïnformeerd zijn
geweest.
Het stuk schrijft dat de pandheer en inwoners
van Veghel de loop van de Aa - die daar door het goed van de
heer liep - verlegd hebben. Daardoor werd een deel van een beemd
die al van de heer was bij het kasteelterrein gevoegd. Daar was
vervolgens een omheinde hof en bolmgaard van gemaakt, die daarna
door de inwoners van Veghel als vluchtplaats gebruikt is geweest.
De pandheer en dorpstuur ven Veghel betoogden verder dat ze niet
beseften dat ze iets verkeerds deden. Het afvloeien van het
water werd er immers alleen maar door bevorderd. Ook de
‘pleytvaert’ (scheepvaart) tussen Den Bosch en Helmond had er
baat bij, omdat men nu niet meer door de kromming heen hoefde te
varen. Bovendien had geen enkele inwoner van Veghel door het
verleggen van de Aa schade geleden.
Jan van Leene
beweerde echter dat voor deze omleiding de toestemming van de
Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen nodig was geweest, en
dreigde een rechtzaak aan te spannen tegen de pandheer en het
dorpsbestuur van Veghel voor de Bossche Leen- en Tolkamer. De
heer en inwoners van Veghel wendden zich daarom tot de
Rekenkamer in Brussel met het verzoek de omleiding goed te
keuren tegen betaling van een kleine recognitiezijns, en tevens
om de pandheer toestemming te geven om het visgeweer dat ‘van
alle oude tijden’ bij zijn huis in de Aa stond te blijven
gebruiken. De Rekenkamer gaf die toestemming tegen betaling van
een boete van 50 ponden Artois en een jaarlijkse cijns van 20
stuivers.Kennelijk is de
loop van de Aa bij Frisselstein kort voor 1629 verlegd. Het
terrein was al ingericht als tuin en boomgaard, zodat er al wel
enkele jaren vertreken zullen zijn. Anderzijds zal Jan van Leene
niet gereageerd hebben op een verandering in een heel ver
verleden. We kunnen het verleggen van Aa globaal dateren op
1610-1625. Toen werden kennelijk zowel de westelijke als de
zuidelijk omgrenzing van het kasteelterrein recht getrokken,
waardoor de opvallend regelmatige vorm ontstond die we nog op de
kadasterkaart van 1832 terugvinden. Als de pandheer de beemd die
bij zijn kasteelterrein voor dit doel speciaal aangekocht heeft,
dan is door een nadere besturering van de Veghelse dan wel
Bossche schepenprotocollen de verlegging van de Aa misschien nog
nauwkeuriger te dateren.
6. Voor de reconstructie
van de loop van de Aa voor 1629 hebben we de volgende bronnen en
overwegingen.
- Een beemd die al van de heer was werd bij
het kasteelterrein getrokken. - Niemand had schade geleden,
dus perceelsgrenzen zullen verder niet heel erg verstoord zijn
geweest. - Verder is erin 2002 bij grondboringene op een
aantal plaatsen een oude Aabedding aangetroffen (blauwe stippen
op onderstaande kaart).
Er zijn op dit moment nog onvoldoende gegevens beschikbaar om
een betrouwbare reconstructie van het oude verloop van de Aa te
maken. Het wachten is op meer archeologisch onderzoek. De
volgende tekening heeft dan ook een erg hypothetisch en
voorlopig karakter. Het is mogelijk dat de Aa voorheen anders
gelopen heeft.
Martien van Asseldonk
Bronnen: Dr. P.A.M.M. van Kempen, Verslagnummer 2002-456/RT
Plangebied Frisselsteinstraat. Gemeente Veghel. Een aanvullende
verkenning (AAI-1) (RAAP ARcheologisch Adviesbureau Amsterdam
2002); BHIC, microfiches Rekenkamer Brussel, inv. nr 324, fiche
nr. 2.
|