In november 1498 was
er een proces gaande in de Raad van Brabant tussen de inwoners
van Veghel, die het proces aanspanden, aan de ene zijde, en
Marten Jan Delys, Henrick Huben, Jan Willems, Goessen Arnt
Scepperss, Marten Loeyen ende Jan Goeyens namens de inwoners van
Eerde ende Creytenborch aan de ander zijde.
De inwoners van
Veghel zeiden dat de parochianen van Veghel van hertog Jan op
woendag na Sint-Petrus ad vincula 1310 een gemeynt
kregen, met de volgende grenzen:
-
van den gemeynten
van den ingesetenen van Schindele beginnende by
Truheestersgrave,
- ende alsoe lancx den wege hier streckende totten plecken
geheyten Ricoutsvoert,
- ende van dair totter plecken genoempt Reenput,
- ende van dair totter gemeynten toe van Erpe beginnende aen den
Langen dyck,
-
- ende alsoe
wederom comende ende ruerende aen de voirscreven gemeynte van
Erpe,
- ende alsoe voirt tot Zweenslake,
- van dair voirt totter rivieren toe genoempt de Aa,
- ende van dair totter gemeynten toe van Uden,
- ende van dair totter gemeynten toe van Nysterloe,
-
ende van dair totter gemeynten toe
van Dinter,
- ende voirts van dair totter bruggen toe genoempt Hansvors
brugge,
- ende van dair totten rivieren genoempt de Aa,
- ende van daer nedergaende totter plaetsen genoempt d’ Oude
beke,
- van dair totter Nuwer beken,
-
tot Eerde,
- ende van dair wederom streckende tot Truheesters grave.
De gemeint was alleen
aan de parochianen van Veghel gegeven tegen betaling van een
eenmalig bedrag van 200 Leuvense ponden en een jaarlijkse
erfcijns van 7 Leuvense ponden en de hertog had beloofd hun
rechten te beschermen. Alle inwoners van Eerde en van
Creytenborch waren parochianen van de parochie Eerschot en
werden parochianen van Sint Oedenrode genoemd en waren daarom
niet gerechtigd deze gemeint te gebruiken. Desondanks hadden
inwoners van Eerde en Creytenborch zonder toestemming hun
beesten op de Veghelse gemeint gehoed en er turf gestoken.
Nadat overleg niets
had opgeleverd brachten de inwoners van Veghel de zaak voor de
Raad van Brabant. De inwoners kregen een oipenen brieve,
waarin hun rechten bevestigd werden. De inwoners van Eerde en
Creytenborch verzetten zich tegen het daarop volgende besluit
van de Veghelse schepenbank, waarna de zaak voor de Raad van
Brabant kwam. Die zei dat de open brief geldig was en dat de
Veghelse schepenbank goed opgetreden was, en dat de inwoners van
Eerde en Creytenborch ten onrechte bezwaar gemaakt hadden. Deze
mochten geen inbreuk maken op het ongestoorde gebruik van de
gemeint door de inwoners van Veghel, moesten aan Veghel de
opbrengst van het onterechte gebruik te vergoeden en de kosten
van een eventueel proces te betalen.
De inwoners van Eerde
en Creytenborch antwoordden dat zij de gemeynt van Veghel al
gebruikten zolang zij zich konden herinneren en dat men bij een
dergelijk langdurig gebruik het eigendom verkreeg zonder dat er
verder nog ander bewijs nodig was. In het hertogdom Brabant was
het gebruik dat als men een bepaald goed langer dan 30 jaren
bezit, dat men dan het eeuwige eigendom heeft. De inwoners van
Eerde en Creytenborch gebruikten de Veghelse gemeint al langer
dan 40 jaren, sinds mensenheugenis,. Ze weidden er hun beesten,
staken er turf en maaiden er heide.
De inwoners van
Veghel hadden nooit bezwaar gemaakt tegen dit gebruik, en als
dat wel het geval geweest was, dan hadden zij met succes hun
rechten verdedigd. Zo hadden de inwoners van Veghel bezwaar
gemaakt tegen het gebruik van hun gemeynt door Lucas van
Houthem, eigenaar van zijn goed genaamd Creytenborch. Volgens
een vonnis van de Raad van Brabant werd Lucas in dit gebruik
gehandhaafd. Ook de inwoners van Eerde en Creytenborch hadden
onlangs na de bezwaren van Veghel gewonnen brieven van
maintenue en waren door de Raad in hun rechten gehandhaafd.
De inwoners van Eerde en Creytenborch hadden vanwege langdurig
gebruik het recht om hun beesten op de Veghelse gemeynt te
drijvenm er turf te steken en er heide te maaien, en de bezwaren
van Veghel waren onterecht. Desalniettemin had Veghel die
oepene brieven gevraagd met de bedoeling hen in een proces
voor de Raad van Brabant te betrekken.
Het was waar dat
hertog Jan in 1310 een gemeint had uitgegeven aan de parochianen
van Veghel, maar de inwoners van Eerde en Creytenborch hadden
gebruiksrechten inb deze gemeint verworven vanwege hun langdurig
gebruik.
De inwoners van Eerde
en Creytenborch betaalden in Veghel met alle gebuerlycken
lasten soms onder dwang en als zij niet betaalden waren zij
beboet geweest. Ze hebben bijvoorbeeld mee moeten onderhouden
die lantweren op d’ander zyde van der rivieren geheeten die Aa,
gelegen op die palen ende frontieren, en met de inwoners van
Veghel mee die riviere geheeten de Aa moeten hulpen reynigen
ende vegen en bovendien geholpen met het scheppen van de
vliegende zanden van de gemeynt. Als men de meehelpt de
gebuerlycke lasten ende dinsten te helpen dragen, dan diende
men ook gerechtigd te zijn om de plaatselijke gemeynt te
gebruiken.
In het proces tegen
Lucas van Houthem hadden de inwoners van Veghel betoogd dat
andere inwoners van Eerde en Creytenborch de Veghelse gemeynt
gebruikten, omdat zij in Veghel schot, lot ende onraet
betaalden, omdat ze meenden dat Lucas van Houthem dat niet deed.
Dit argument is derhalve gebaseerd op een verklaring van de
inwoners van Veghel.
De gehuchten Eerde en
Creytenborch lagen binnen de grenzen van de Veghelse gemeint en
korter bij Veghel dan bij Sint-Oedenrode. Ondat de bewoners
binnen de grenzen van de Veghelse gemeynt woonden konden zij
niet naar hun parochiekerk gaan of hun beesten op de Rooise
gemeint weiden, zonder gebruik te maken van de Veghelse gemeynt,
waar hun huizen altijd gestaan hebben. Eerde lag niet op de
grenzen van de Veghelse gemeint, maar er binnen. De inwoners van
Veghel hadden ook diverse delen van hun gemeynt verkocht,
liggende verre over de zyde dair Eerde begenste. Ook
schutten de gezworenen van Veghel te Eerde de beesten van niet
gerechtigden, wat ze niet zouden mogen doen als Eerde niet
binnen de genzen van de Veghelse gemeint gelegen zou zijn. Ander
zou het ook ongeloofwaardig zijn dat de inwoners van Veghel de
inwoners van Eerde en Creytenborch zo lang hun gemeynt zouden
hebben laten gebruiken.
Bovendien hebben de
inwoners van Eerde en Creytenborch elk jaar aan de Veghelse
gezworenen ongeveer een derde betaald van de cijns van zeven
Leuvense ponden die de inwoners van Veghel aan de hertog
betaalden, welke cijns den heyde chyns genoemd wordt.
Al kunnen zij geen rechten aan de uitgiftebrief van de
gemeint ontlenen, dan nog hebben ze dat recht vanwege het
langdurig gebruik en omdat zij in Veghel meebetalen in alle
gebuerlycken lasten en er hun cijns betalen.
Tegen de bewering van
de inwoners van Veghel dat zij niet tot de parochie Veghel
behoren en daarom niet inbegrepen waren in de uitgiftebrief van
de Veghelse gemeynt, verklaarden de inwoners van Eerde en
Creytenborch dat er in de Meierij van Den Bosch er veel
gemeyntes waren waarin inwoners van aangrenzende plaatsen
gerechtigd waren, zoals zommige van Stryp ende huere in de
gemeynten van Stiphout, zommige van Helmont van Beke ende van
Ricxstel in de gemeynte van Bakel, zommige van Scindel ende van
Asten in de gemeynte van Rode, ende sommige van Rode in de
gemeynte van Zonne ende vele meer andere. Bovendien
betaalden de inwoners van Eerde en Creytenborch mee in Veghel
wat andere gehuchten niet deden. Ook kwam het voor dat de
inwoners van een bepaald dorp een gemeyntbrief kregen, maar dat
er toch enkele huizen van dat dorp niet gerechtigd waren in die
gemeynt. Dit is bijvoorbeeld het geval in Sint-Oedenrode waar
drie van de vijf gehuchten de gemeynt van Rode gebruiken en twee
gehuchten niet, terwijl enkele buitendorpsen weer wel die
gemeynt mee gebruikten. Men moet dus niet alleen op de
omschrijving in de uitgiftebrief letten, maar ook naar de
werkelijke rechten en gebruiksrechten kijken. De inwoners van
Eerde en Creytenborch vragen de Raad van Brabant om Veghel te
veroordelen om hen gebruik van de Veghelse gemeynt toe te staan,
en hen te veroordelen tot het betalen van de proceskosten.
Op het argument van
de inwoners van Eerde en Creytenborch dat ze binnen de grenzen
van de Veghelse gemeynt wonen en dat ze gedwongen waren over de
Veghelse gemeynt van en naar hun huizen te gaan, antwoordden de
inwoners van Veghel, dat men hen daarom nog geen gebruiksrechten
in de gemeynt mocht geven, omdat die gemeynt uitgegeven was aan
alleen de parochianen van Veghel. Alle inwonwoners van Eerde en
Creytenborch ontvingen hun sacramenten in de parochiekerk van
Eerschot en niet in de kerk van Veghel.
De huizen van Eerde
en Creytenborch worden bij de haardstedetellingen onder
Sint-Oedenrode geteld en zijn gerechtigd in de Rooise gemeynt
aan deze kant van de Dommel. Die gemeynt van Rode was veel beter
dan die van Veghel, want daar was meer en betere turf. Bovendien
kan men op de gemeynte van Rode vyftich hondert schapen om
gans ende gesondt in den buyck te bliven dan op die voirscreven
gemeynte van Vechel vier hondert. Zij konden via bepaalde
wegen op de Rooise gemeint komen en op die wegen mochten hun
beesten niet geschut worden.
De inwoners van
Veghel zeiden ook dat de inwoners van Eerde en Sint-Oedenrode
hun bede en
andere gebuerlyke
lasten in Sint-Oederen betaalden en niet in Veghel en dat
zij schepenen en gezworenen waren geweest in Sint-Oedenrode,
niet in Veghel. Als de schepenen van Veghel inwoners van Eerde
of Creytenborch voor hun schepenbank gedaagden, dan weigerden
zij met het argument dat ze poorters van Sint-Oedenrode waren.
De grond waar de
woonhuizen van de inwoners van Eerde en Creytenborch op staan is
niet gekocht van de gemeynt van Veghel. Dat blijkt uit het feit
dat de cijnzen van de Rooise erven in het cijnsboek van Rode
staan en niet in het cijnsboek van Veghel.
In de uitgifebrieven
staat alleen gespecificeert tot hoever de kopers van die gemeint
deze gemeynt mogen gebruiken, niet wie die gebruiksrechten had.
Dat men binnen de grenzen van de gemeynt van Veghel woont,
betekent nog niet dat men er ook ghebruiksrechten heeft.
Op het argument dat
de inwoners van Eerde en Creytenborch de Veghelse gemeynt al
sinds mensenheugenis gebruiken antwoordden de inwoners van
Veghel, dat men een bequamen tytel ende recht diende te
hebben en dat hebben de inwoners van Eerde en Creytenborch niet.
In het kwartier Peelland liggen veel gemeynten, en men verwerft
er geen rechten door landurig gebruik, alleen door een wettige
tytel van vercryge. Meer dan honderd jaar gebuik zou nog
geen dag gebruiksrecht opleveren.
Het gebruik van de
Veghelse gemeint door de inwoners van Eerde en Creytenborch was
door de inwoners van Veghel toegestaan tegen betaling van een
jaarlijks bedrag, het ene jaar wat meer en het andere jaar wat
minder. De betaling van dit bedrag was ook de aanleiding geweest
van het geschil tussen de inwoners van Veghel en Lucas van
Houthem.
Als er een geschil
was tussen twee dorpen over een deel van een gemeynt, en die
gemeynt was in allebei de uitgiftebrieven inbegrepen, dan ging
het eigendom (de erffelicheit) van dat deel van de
gemeynt naar de plaats met de oudste brief. Insgelijks kan men
geen eigendom ontlenen aan gebruiksrechten zonder een
uitigiftebrief. Inwoners van Veghel waren gerechtigd geweest in
de geynt van Schijndel, die zeer groot en goed was, en mochten
die nu niet meer gebruiken.
In 1479 had Lucas van
Houthem beweerd gerechtigd te zijn in de Veghelse gemeynt, welke
zaak voor de Raad van Brabant gekomen was. De Raad was gevraagd
te besluiten dat Lucas niet gerechtigd was, welcke questie
noch hangende wair onbeslicht.
Het gebruik van de
Veghelse gemeint was ook betwist geweest in een zaak voor de
rentmeester van Den Bosch en leenmannen van Peelland tussen
enige inwoners van Vehel aan de ene zijde, en Lambrecht van
Taertwyck, Michiel van Taertwyck, Henrick Craen, Jan Craen,
Gerlys Craen en de deken ende meester van Eversrode met de
hunnen als inwoners van Rode. Er was toen ten voordele van de
inwoners van Veghel beslist dat de inwoners van Eerschot of Rode
niet gerechtigd waren in de Veghelse gemeynt.
De inwoners van Eerde
en Creytenborch hadden geen rechten in de Veghelse gemeynt
anders dan met speciale toestemming van Veghel, zonder die
toestemming werden hun beesten geschut. Als de inwoners van
Veghel hun belet hadden de gemeynt te gebruiken, dan hadden zij
ook gehoorzaamd, waarmee zij toegaven daar geen rechten in te
hebben.
Op de bewering van de
inwoners van Eerde en Creytenborch dat zij de cijns van de
Veghelse gemeint meebetaalden, antwoordden de inwoners van
Veghel dat zij betaalden voor het gebruik van de gemeynt, en dat
is iets anders dan de cijns van zeven Leuvense ponden die de
parochianen van Veghel elk jaar aan de rentmeester van de heer
van Helmond betaalden. Ook hadden de inwoners van Veghel vele
jaren geleden percelen grond van de gemeynt verkocht aan
inwoners van Eerde en andere gehuchten (niet aan inwoners van
Creytenborch). Die percelen waren bij de grond van de kopers
gevoegd en voor die percelen werd een jaarlijkse cijns betaald
aan de inwoners van Veghel.
Op de bewering dat de
inwoners van Eerde en Creytenborch de rivier de Aa mee
onderhouden hadden, en dat zy oick alle andere gebuerlycke
lasten gesamentlic dragende waren, antwoordden de inwoners
van Veghel dat dit wel waar was, maar dat dit geen geldend
argument is om gebruiksrechten in de gemeynt te verkrijgen. In
natte jaren stroomde de Aa vaak over, dan verdroncken die
beempden, erve ende vruchten die dair alomme gelegen waren in
sulker wys dat zij dair mede grooterlic beschadelyc werdden
en omdat voornoemde inwoners bij de rivier gegoed waren, soe
was hen van noode der selver riviere te hulpen onderhouden ende
rynegen. Daar konden zij nog geen gebruiksrechten in de
gemeynt aan ontlenen. Ook mochten de inwoners van Eerde en
Creytenborch niet vissen in de Aa. Dat mochten alleen inwoners
van Veghel en iedereen die in Eerde en Creytenborch woonde en er
geboren was, was poorter van Rode.
De inwoners van Eerde
en Creytenborch zeiden nogmaals dat men niet alleen op de
uitgiftebrief moet letten maar ook naar het de feitelijke
gebruiksrechten moest kijken. Bovendien ontkennen ze dat ze uit
hun huizen kunnen gaan of hun beesten kunnen hoeden zonder over
de gemeynt van Veghel te gaan.
Nadat beide partijen
door de Raad van Brabant gehoord waren, werd hen gevraagd hun
betogen op schrift te stellen. Er werden comissarissen
aangesteld die de zaak zouden onderzoeken. Daarna werd het
proces in handen van de Raad van Brabant gestelt. Beide partijen
of hun procureurs waren voor de Raad verschenen. De Raad had
alle argumenten overwogen en daarna op 3 december 1498 vonnis
gewezen. Het vonnis luidde dat de Veghelse gemeynt alleen de
parochianen van Veghel toebehoorde, en dat de inwoners van Eerde
en Creytenborch als parochianen van Rode die ten onrechte
gebruikt hadden. Zij dienden aan de inwoners van Veghel terug te
betalen tgene des zy dair af gebuert ende geprouffiteert
hebben. Acte te Brussel op 14 februari 1502.
Voor een transcriptie
van de oorspronkelijke tekst, klik
hier.
Bron: RANB,
toegangsnummer 1107, PRIVATE vonnisboeken van de Raad van
Brabant te Brussel, inventarisnummer 553, fol. 194 vonnisnr.
163, d.d. 14-2-1502 (vonnis van 3-12-1498). Met dank aan Henk
Beijers Archiefcollectie.
Martien van Asseldonk
|