Naam:
|
’t Geluck |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Geloect [HHI27-1 (1406-1421)]
gelegen in den prochien van Vechel ter plaetsen geheyten
int geloect [GVIE2 (1542)]
de
stucken 't geluck genaemt [GVEI5-38 (1624)]
van
eenen aeker genaemt geluek aent havent [HHI63-19
(1714-1783)]
een
huys en lant 't geluk [GVEI2-165v (1778)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op het Havelt en mogelijk op meerdere
plaatsen. De grondvorm is gelookt, afgeleid van mnl.
geluken = (om)sluiten. Geleekt ontwikkelt verder tot
gelukt (palatalisering) en (mogelijk met
volksetymologische reïnterpretatie) tot geluk. Het is
een specifieke benaming voor een individueel, uit de
heide ontgonnen en rondom geheind perceel bouwland. In
deze betekenis komen ook bocht en kamp voor, dit laatste
in mindere mate. De vorm gelookt (geluk) is typisch
Noord-Brabants in de Belgische Kempen komen eerder look
en blo(o)k voor (Top. Valkenswaard, -117).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Dit element is afgeleid van het mnl. luken of loken met
als betekenis (1) afsluiten of omheinen en (2) omheinde
ruimte i.c. een door een gracht of houtkanten omsloten
perceel. Verwant hieraan lijkt ‘blok’ en in andere
samenstellingen het element ‘kamp’. De looknamen
verwijzen naar uit heide ontgonnen percelen in
particulier bezit. In de cijnskring lijkt het een
algemene aanduiding voor iemands grondeigendom, m.n.
toegespitst op huis, schuur, erf en aanliggende
percelen. De meeste samenstellingen bestaan uit een vorm
van ‘loken’ in combinatie met een FN of PN [redactie].
Het mnl. lochtuun, wat later lochten en lochting werd,
is bekend in de betekenis van moestuin of hof. De
grondvorm van lochten is ‘looktuin’, waarin het mnl.
loke, loicke = omheinde ruimte en het mnl. tuun =
omheining van vlechtwerk van teenwilgen doorklinkt.
In dialekten zou ‘locht’ ook voorkomen in de betekenis
van ‘licht’, een onvruchtbaar en zanderig stuk grond.
Een lochtenberg zou een zandige hoogte, misschien kaal
en onbegroeid, zijn. Lochte grond is slechte,
onvruchtbare zandgrond. In sommige plaatsen van de
cijnskring bestaat de uitdrukking ‘het is maar lochte
timmer’, verwijzend naar de slechte staat van iets,
mindere kwaliteit [redactie].
Helsen 1978; Molemans 1976:209,1067; Buiks 1984 dl.8:52;
Molemans 1970:13; v.Berkel & Samplonius 1989:112.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 11, 17 |
Opmerkingen:
|
Een andere oude vermelding: Hm-115 (oude nummering) uit
het erfgoed genaamd die Loect, gelegen aent Havelt
(1448)
|
Naam:
|
op ’t Ham |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Quondam manso dicto vulgaris hamme [GVIE2 (1368)]
in
parochia de vechel in locum dictum op den ham Godefridi
de Erpe [GVIE2 (1391)]
de
hoeve 't goet te ham in Vechel [BP1184-100 (1405)]
hoeve op hamme [BP1437-53v (1438)]
hoeve hamme [GVE2-39 (1500)]
sijn
lant op ham [GVE15-8 (1624)]
1/3
beemt agter ham, twee karre hoijgewas [GVE12-128v
(1777)]
op
ham [kad. (1832)];D 866-984
het
ham in de nieuwe veldjes [N. (1891)]; D 1026, 1027 (b:
66.70).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied aan de noordzijde van de Zuid- Willemsvaart,
grenzend aan Erp. 't Ham is een groot stuk grond in
Veghel. Als toponiem is het gebruikelijk voor spits
toelopende percelen. Dit is in ons geval niet meer na te
gaan. De grenzen van 't ham zijn wel zo vaag, dat
niemand meer precies weet, waar het begin en waar het
einde is. het is een buurtschap. Ook in de hydronymie
komt het woord voor. De naam Hemelrijk kan een
volksetymologische vervorming zijn van 'heem, grens (Lindemans
1928, -150) en rike, gebied, of van ham, hemmekin, inham,
afgeperkt of omheind stuk grond (Frans Claes, Naamkunde
1987 -69).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
ex manso op ham (1391, Schriften Smulders)
Ham afgeleid van ‘hamma’ betekent: landtong uitspringend
in een inundatiegebied. Het kan ook een bocht in de
rivier zijn. De meanderende (grens)rivieren vertoonden
veel bochten en kronkels en de naamgeving ging over op
tegen de rivier aanliggende gras- en hooilanden of
beemden [redactie]. Men dient ook rekening te houden met
de familienaam van den Ham en Hammen. Hamsvoort en
Hamsfort [in Middelrode verbasterd tot Haffert] kan een
voorde zijn bij een inham van de beek. Verwant aan dit
element, maar niet voorkomend in de cijnskringregio, is
het woord ‘hem’ = hoek aangeslibd land, weiland in een
rivierbocht of aan een water. De oorspronkelijke
betekenis van ‘ham’ en ‘hem’ is omheind stuk land, af te
leiden van het ww. hemmen = hinderen.
Gijsseling 1954; v.Berkel & Samplonius 1989:80.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1-5, 9-12, 16-19, 23, 24, 26, 28, 31 |
Opmerkingen:
|
Ik sluit me aan bij de verklaring gegeven door Beijers
en Van Bussel.
|
Naam:
|
Hams veld |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Een
beemd genaamd ter hamfelt in de parochie van Veghel
[HGB-230 (1339)]
aen
gheen hamvelt in loco dicto in der nederboect [Hs- (±
1390)]
thanffelt [Hs- (1420-1425)]
kezelaer, haemvelt [GVIE2 (1462)]
huis,
plaats, hof en land gelegen in de parochie Veghel ter
plaatse genaemt aent hamvelt [GZG-1378 (1472)]
hamsveltje, havelt [GVIIE13 (1792)]
op
het hamsveld [N. (1820, 1868)]; D 941, 942 (w: 59.10).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op het Ham, waarschijnlijk niet ver
van de aangrenzende Nederboekt.
Benoeming naar de ligging. |
Ligging:
|
Perceel nrs. 17, 18 |
Opmerkingen:
|
Van de door Cornelissen aangehaalde vermeldingen zullen
er een aantal varianten van Havelt of Haanvelt
betreffen.
|
Naam:
|
aent Havelt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Uuyt
erffenissen aen dat havelt gelegen [GVIE2 (1443)]
in
die nederboect aent havelt Hs- (1519-1538)]
zijnen hoff ende lant aen't havelt [GVE15-33 (1624)]
uytten aabempt aen't havent [HH163-2 (1714-1783)]
hertgang 't havelt [GVE12-107 (1778)]
het
haveld [kad. (1832)]; D 1131-1256
het
haveld [N. (1883)]; D 1231 (b: 45.10)
In
't goet te hanvelt [BP1184-182v (1405)]
die
hoeve te hanevelt en die hoeve te hanenvelt [BP1208-229v
(1439)]
huis
die hovel aent haenvelt [Hs- (± 1495)]
sitis in prochia de Vechel ad locum dictum aent haenvelt
[GVIDI-3 (1532)]
't
goed van Haneveldt [Mrv1325-4 (1633)]
't
goed van Hanevelt, Vechel, genaemt de Lankveltse hoeve
[Mr92-72 (1780)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Buurtschap en gebied aan de oostzijde van de dorpskom,
zuidelijk van de weg naar Erp. Misschien een nevenvorm
van of ontstaan uit het toponiem Davelaar (zie Davelaar).
Op grond van bovenstaande opgave zou men gelijkenis
verwachten met Hamveld. Maar 't Havelt en 't Ham zijn
twee onderscheiden stukken grond. De namen zijn nog
algemeen bekend. Misschien is een etymologie oorspr.
hovevelt aanvaardbaar. Bij contractie (korte -e- staat
tussen gelijke consonanten) ontstaat hovelt. In
dialectische uitspraak misschien vervormd tot Havelt.
Bij deze constructie zou eveneens een naam "Hoffelt" of
"haffelt" mogelijk zijn. Een tweede mogelijkheid is
wellicht een vorm: ho-veld, een hoog veld.
Haanveld is vermoedelijk
identiek met het Hamvelt. Het eerste lid kan ook een
persoonsnaam zijn vgl. Henrick Willem die Haan 1431 (Kl.V.P.
-103v).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Hanvelt (Leenboeken 1312)
Soms staan haantoponiemen in verband met de cijns die op
het betreffende perceel rustte, een haan. Meestal echter
moest de cijnsplichtige kapoenen, ganzen of hoenders
leveren aan de cijnsheffer.
Ook kan het afleiding van een familienaam zijn, nl. de
familie Hanen, die verspreid voorkwam in de cijnskring.
Haannamen kunnen ook refereren aan plaatsen waar
hanengevechten werden gehouden of aan plaatsen waar
korhanen of patrijshanen voor kwamen. Het baltsen van
korhanen in het voorjaar gebeurde op speciale plekken op
de heide. Dit spectaculaire gebeuren in de vroege
ochtend zal niet onopgemerkt zijn gebleven. Korhoenders
komen voor in de overgangsgebieden tussen open
heidevelden en bossen en op de randen van de akkers,
moerasgebieden en broekgronden. De aanwezigheid van
bomen, bij voorkeur in verspreide lage bosjes grenzend
aan open plekken, ontstaan door afbranding, was
essentieel voor hun biotoop. De vogels fourageerden
daarbij op de (kleinschalige) akkers en broedden op de
heide. Benamingen naar vogelnamen komen in de toponymie
frequent voor.
De Vlierdense Haanakker is waarschijnlijk een
verbasterde vorm van de Hagenakker. Zo kan Handelaar
onder Kalmthout gevormd zijn vanuit Haanlaar.
Knippenberg 1954:106; Buiks 1990:99; Trommelen 1994:236;
Buiks & Leenders 1993 dl.3:313; Beijers 1992:146.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 4-9, 14, 17, 23 |
Opmerkingen:
|
Een iets oudere vermelding dan die gesignaleerd door
Beijers en Van Bussel is de persoonsnaam Willem van
Hanevelt vermeld in de uitgiftebrief van Jekschot in
1311. Havelt is waarschijnlijk een evolutie uit Hanevelt.
De verklaringen gegeven door Cornelissen zijn niet
overtuigend. Beijers en Van Bussel wijzen op de
mogelijkheid van een “cijnshaan”. Daarvoor bestaan geen
aanwijzingen. Blijven over: verwijzing naar een vogel,
of een persoonsnaam (of een onbekende andere
verklaring). Vernoeming van een gebied of perceel naar
een vogel was zeldzaam en vernoeming naar een persoon
gebruikelijk, zodat de verklaring “vernoeming naar een
persoon” de voorkeur verdient.
|
Naam:
|
Hendrik Gielings velt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nr. 7 |
Opmerkingen:
|
Genoemd naar Hendrick Gielen Donckers die die perceel
vóór 1702 in bezit had.
|
Naam:
|
de Camp, ’t Kempke |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert deze veldnaam op meerdere
plaatsen in Veghel |
Verklaring door Cornelissen:
|
Kamp, lat. campus, is oorspronkelijk een synoniem van
veld in de betekenis van "open, onbebouwd veld". Hier
heeft kamp de secundaire betekenis van: een individueel
uit het veld gewonnen en door een heg of een houtkant
besloten perceel (M. Top. Valk., -160).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Kamp-namen komen veelvuldig voor in het oostelijk deel
van Brabant en vormen de tegenhanger van de
Westbrabantse ‘heiningen’. Het woord is afgeleid van het
lat. * campus en lijkt oorspronkelijk dezelfde betekenis
gehad te hebben als ‘veld’, nl. de open, woeste, soms
hoger gelegen vlakte en in een latere fase als
aanduiding voor omheinde of afgesloten ruimte of een
door tuinen of hagen omgeven perceel. Het Brabantse
cultuurlandschap wordt omschreven als een typisch
landschap van kampontginningen.
Volgens Vervloet zouden individuele kampontginningen
zich op deze zandgronden in optima forma ontwikkeld
hebben, omdat het systeem van de ‘gemeynten’ bestond,
die aanvankelijk door de bewoners gemeenschappelijk
werden gebruikt, maar waaraan men op gezette tijden
percelen kon onttrekken door verkoop aan individuele
ontginners. Andere benamingen die hetzelfde begrip
benaderen zijn look of gelookt, hof, goed en erf. Ze
worden veelal vermeld in combinatie met een persoonsnaam
of familienaam . Volgens Jansen gaat het vnl. om kleine
akkertjes ontgonnen uit hei of bos, waaromheen een haag
van de oorspronkelijke begroeiing is blijven staan. Dit
type ontginning zou m.n. in West-Frankrijk op een
uitgebreidere schaal voorkomen; daar spreekt men van
‘boccage’ en ook deze dankt die naam aan individuele
ontginningen. Hendrikx spreekt over een ontwikkeling,
die zich ongeveer vanaf de 10de eeuw inzette,
van oorspronkelijke eenmansvestigingen of los
gegroepeerde boerderijenzwermen, bestaande uit
boerderijen met huiskampen en veebochten waaromheen zich
langrepelakkers en aangelagen bevonden. Deze werden
omringd door bos, dat voor beweiding werd gebruikt. Door
afsplitsing groeiden hier bepaalde gehuchtkernen uit.
Vervloet 1984:54; Claes 1987:67; de Vries 1962:90;
v.Berkel & Samplonius 1989:94; Jansen 1978:242; Hendrikx
1989:56.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 9, 23 |
Opmerkingen:
|
Een kamp is over het algemeen een uitgifte van de
gemeint uit de late middeleeuwen of recenter.
|
Naam:
|
(aen, op bij) ’t Mollenbroekje |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Op ham mollenbroekje [GVIIB7 (1790)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op het Ham.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 18, 26, 27 |
Opmerkingen:
|
Waarschijnlijk genoemd naar de persoonsnaam Mollen. |
Naam:
|
aen de Schutsboom |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert alleen de Schutsboom op het
Hoogeinde |
Verklaring door Cornelissen:
|
Benoeming naar de ligging bij een schutsboom (van een
der traditionele Veghelse schuttersgilden St. Joris, St.
Catharina, St. Antonius en St. Barbara, welke is
heropgericht).
|
Ligging:
|
Perceel nr. 14 |
Opmerkingen:
|
Mogelijk werd deze schutsboom gebruikt door een
schuttersgilde verbonden aan de Sint-Antonius kapel aan
het Havelt.
|
Naam:
|
Mulders Acker, Smulders Acker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Muldersacker op Ham [GVEI2-160 (1778)]
1
perceel teulland, groeze, houtwas en geregtigheden op 't
ham genaamt den mulders akker [N (1815)]
Tegen smuldersakker op 't ham [GVBII7 (1791)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op het Ham. Het eerste lid kan een
persoonsnaam zijn vgl. Theodora
Mulders, 1821 (Kl.Bev. V.). Het perceel kan eigendom
zijn geweest van een "mulder"
molenaar.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 28, perceel nr. 29 lag tegen de Smulders
Acker |
Opmerkingen:
|
Smulders Acker is geëvolueerd uit de oudere vorm Mulders
Acker. Genoemd naar
Jan Geerits den Mulder te Erp die deze akker in 1642
bezat.
|
Naam:
|
de Tes, de Tas |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Den
ecker de tess(en) genaemt [GVE15-35 (1624)]
landt de tas aent havelt [GVE12-151 (1778)]
een
perceel bouw- en weiland, gelegen te veghel op het ham,
genaamd de tes [N (1845)]; D 1150, 1151 (b en w: 95.90).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging op het Ham. "Tas" 1) hoop, stapel, a) in 't
algemeen, b) van gemaaid gras, koren enz., c) de
opeengestapelde korenschooven enz. in een schuur; soms
ook: hooiberg (W.N.T. -1001, 1002). Misschien ligt een
benoeming naar een hooiberg het meest voor de
hand; een perceel waar vaak hooibergen opgezet werden.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 5 |
Opmerkingen:
|
De verklaring van Cornelissen overtuigt niet.
|
Naam:
|
Versecker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Ex
versacker [HH133-48 (1507)]; ex versacker [HH163-33
(1714-1783)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Het eerste lid zou afgeleid kunnen
zijn van een persoonsnaam v.d.
Veer. |
Ligging:
|
Perceel nr. 1 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Woesthoeve |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Woesthove [HH133-33 (l507)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Mnl. "woest" 1) woest, wild,
onherbergzaam 3) verlaten, in een vervallen toestand, 4)
eenzaam, afgelegen 5) leeg, onbewoond (Verwijs en Verdam,
2747-2749). Het tweede lid kan hoeve zijn of hof.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Woeste, ongecultiveerde grond, onherbergzaam en
verlaten. Moerman legt een relatie met het duitstalige
Wüstung = een plek die eens in cultuur was gebracht
maar vanwege de marginale kwaliteit van de bodem weer
werd verlaten. Volgens Slicher van Bath schijnt de
laat-middeleeuwse agrarische depressie in ons land niet
geleid te hebben tot een groot aantal Wüstungen, dit in
tegenstelling tot Frankrijk en Duitsland.
Moerman 1956; Slicher van Bath 1960.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 18 lag in 1406 prope Woesthoeve (bij
de Woesthoeve) |
Opmerkingen:
|
Over het lage aantal verlaten gronden in onze contreien
in de periode 1340-1353, zie ook
M. van
Asseldonk, Census Domini Ducis, 43-46.
|
|