Het gebied
binnen de grenzen van de heerlijkheid Jekschot viel uiteen in verschillende delen,
die op onderstaande kaart met verschillende kleuren aangegeven
zijn.
- geel:
cijns- en leengoed van Jekschot
- rood: goed dat de heer van de
hertog in leen hield
- blauw: eigen goed van de heer
van Jekschot gelegen te Veghel
- groen: eigen goed van de heer
van Jekschot gelegen te Sint-Oedenrode
- paars: heide gelegen binnen de
grenzen van de heerlijkheid, geen beigen bezit van de heer
In 1986 kwam het archief van de heerlijkheid Jekschot boven water. Het lag in 's-Hertogenbosch op zolder bij Sopers, afstammeling van de laatste bezitter van het landgoed. Aan de hand van deze oude papieren kon
het cijnsgoed en leengoed van Jekschot zoals dat vanaf de
zestiende eeuw bestond, gereconstrueerd worden. Dit cijns- en leengoed
is geel gekleurd op
onderstaande kaart. Dit deel van Jekschot en de
grenzen van de
heerlijkheid Jekschot zijn afzonderlijk behandeld. Hier
bespreken we de rest van de geografie van deze heerlijkheid.
Het hertogelijk leengoed en het
huis van de heer (rood op de kaart)
In het Casselboek, het oudste
leenboek van de hertog van Brabant, dat in 1312 aangelegd werd
wordt Willem die Cruudener vermeld als leenman van een goed
gelegen te Sint-Oedenrode omschreven als (in vertaling):
"Jekschot en een hoeve, jaarlijks 40 schellingen inkomsten, 20
leengoederen (mazuires), 5 bunder land, weilanden, de
visserij tot aan de brug van Wolfswinkel, 5 pond en 5
schellingen inkomsten van cijnzen en de vorsterij van Den
Bosch". Heymeric van den Velde houdt in leen: "12 à 13 bunder
land, gelegen in Lyemde en behorende tot voornoemde
leengoed."
Casselboek, fol. I-17 en fol. I-34; Latijnsboek, fol. 56 en
112; Galesloot, Livre des feudataires, 137 en 268-269.
Het element
"Jekschot en een hoeve" heeft betrekking op de heerlijke rechten
en het rood gekleurde gebied op de kaart.
In 1675 stonden er twee hoeven in dit gebied, zie de
omschrijving van 1675 hier onder.
In het Strick-greffier, het
hertogelijk leenboek uit de zestiende eeuw, wordt het leengoed
Jekschot omschreven als:
"tgoet
van Yecschot mit allen sine toebehoirten, houdende in heylande
en ackerlande omtrent 150 bunder, mitten manscapen, laetscapen,
renten ende chijns daer toe behorende, in der prochien van Sinte
Oedenrode geleghen." De 150 bunder waren vermoedelijk het gebied
binnen de heerlijkheid Jekschot, zonder het gele gebied (de
cijns- en leengoederen).
In 1368 werd de
hoeve Leyenberch wordt door de heer van Jekschot "te laetsrecht"
(dat is tegen de helft van de opbrengst) gegeven aan Henrick
Neneken van Zoemeren. De hoeve was 50 bunder groot, 25 bunder
bouwland, en 25 bunder weiland. (BP-1175 d.d. 1368)
Op 27 juni 1440 verpachtte de heer
van Jekschot
aan Willem Ricoutss van den Hazenput voor de tijd van 6 jaar de
hoeve Leyenberch geheten, gelegen in de parochie van Rode, met
al haar toebehoren. Voorwaarden:
- De pachter moet jaarlijks leveren: 2 seter,
Bossche maat, (± 25 liter) raapzaad, 6 kalkoenen op Lichtmis, 16
kwarten boter, te weten 6 kwarten in mei en 10 kwarten op Bamis
(1 october). Ook moet hij jaarlijks uit de opbrengst van de
hoeve 57 Brabantse schilden betalen.
- De pachter moet elk jaar de helft van de
afrastering nazien, en de helft van de sloten vegen tussen het
goed de Grote Weyhoeve, en de Kleine hoeve. Ook moet hij de
gracht die voor de misse ligt in de richting van Ruberch eens
binnen de eerste twee jaren uitgraven en van een dubbele wal
voorzien en daarop berken planten.
- Verder zal hij elk jaar een rund houden, zo een
als Willem van Os en Aert Beerwout hem zullen aanwijzen.
- De pachter mag geen hout kappen, tenzij hij dat
nodig heeft voor de afrastering, en dit hout moet dan 3 jaar oud
zijn.
- Ook moet hij elk jaar 6 vimmen schoven dekken op
de hoeve.
- En als de heer van Jekschot timmerwerk laten doen
op de hoeve, al hij de werklui betalen, maar de pachter zal hen
te eten en drinken geven.
- Verder zal de pachter ieder jaar 10 voer turf
steken, of laten steken voor hemzelf als brandstof op de hoeve.
- Ook zal hij ieder jaar 6 voer turf steken en in
den Bosch leveren.
- Tenslotte moet de pachter het huis, de sloten en
de afrastering in goede staat houden.
BP-1210 (27-6-1440)
Uit de voorwaarde dat de pachter de sloot tussen de Grote en
Kleine Weihoeve moet vegen blijkt dat de 30 bunder van de Kleine
Weihoeve bij deze pacht inbegrepen was. Op de Kleine Weihoeve
stond in middeleeuwen nog geen huis, zodat de resterende 20
bunder gevormd worden door de hoeve en grond bij het huis van de
heer.
Ook de naam Leijenberch wijst hier
op, Andere bronnen vermelden deze naam als Leijenborch. De naam
kan verklaard worden als borch (huis of hoeve) bij de Leij. Leij
waas een gebruikelijke naam voor een waterloop.
Wiro Heesters schreef in 1971: "Toen het slotje rond 1580 door
krijgsvolk werd verwoest, droeg de toenmalige eigenaresse,
Adriana Dobbelsteyn, de rechten van dit huis te Jekschot over op
haar huis in de Oude Vrijheid, de Pas Bogaert. Het slotje op
Jekschot werd niet meer herbouwd, en de plaats waar het gestaan
heeft is nog onzeker. Ook wordt er wel eens gesproken over een
kapel, toegewijd aan St. hubert. In de gegevens over het
dekenaat Woensel uit de 15-de en 16de eeuw wordt deze kapel niet
vermeld en er is dus geen vaste geestelijke met benificie aan
verbonden geweest. ook de plaats van deze kapel is niet bekend."
Wiro Heesters, ‘De Heerlijkheid Jekschot’, in: Heemschild,
(nov. 1971) 61-62.
De plaats van
het slotje was al wel bekend of vernoed. Bernard van Dam uit
Eerde schreef op 21 december 1933 in een artikel in de R.K.
Boeren- en Tuindersstand dat in de buurt van de grote
boerderij aan de St. Oedenrodense kant van Jekschot, waar Van
den Oever op boert, overblijselen van oude fundamenten en
grachten te vinden zijn. Deze gracht staat nog getekend op de
topografische kaart van 1920-1924. Het slotje stond bij het tegenwoordige adres Jekschotsestraat
29. In 1986 vertelde de heer L. M. Schoenmakers, die toen op
Jekschotsestraat 35 woonde, me dat hij zich de restanten van
deze gracht nog herinnerde.
(Martien van Asseldonk,
‘Het slotje van
Jekschot’, in: van Vehchele tot Veghel 6 (1986) nr. 20,
93-96.)
De Groote en Kleine Weihoef
(groen op de kaart).
Drie oorkonden uit het Bosch Protocol
hebben betrekking op hetzelfde complex bezittingen op Jejschot,.
BP-1218, fol. 183v (1447-1448): jonkvrouwe Meghelt, weduwe van
Roelof Berwout (vrouwe van Jekschot), en haar zoon Aert,
bezitten:
- de hoeve 't goet ter Weyden in Yecxschot, gelegen onder de
parochie Vechel en de parochie Sint-
Oedenrode,
groot 40 bunder
- 40 bunder land in die Weydehove daarbij
- 30 bunder hei
zijnde deels leengoed
BP-1225, fol. 26 (1454-1455) Aert Roelof Beerwout (heer van
Jekschot) bezit hetzelfde complex goederen. BP-1251, fol. 336v
(21-2-1482): Yewaen Goyartss van Dommelen heeft opgedragen aan
Herman Coenen (heer van Jekschot) een cijns van 2 ½ Peters, te
betalen op St. Petrus Banden, uit hetzelfde complex goederen.
Aert Roelof Beerwout had die cijns verhuurd aan Goyart van
Dommelen.
Het goed Ter
Weyden heeft betrekking op de Heihoeve en de aangelegen percelen
in Sint-Oedenrode (Jekschot
Veghel, nr. 5 en
Jekschot
Sint-Oedenrode nrs. 1 en 2). De 40 en 30 bunder hebben
betrekking op de Grote en Kleine Weihoef. (Jekschot
Sint-Oedenrode nrs. 6 en 7).
De Vrouwe van Jekschot betaalde vanaf 1418 de volgende cijnzen
aan de hertog van Brabant uit:
- uit het goed Ter Weien, groot 40 bunder, 40 Leuvense
penningen
- uit een kamp die Weyde Hoeve, 40 bunder, 40 Leuvense
penningen
- heide en beemd, 30 bunder, 30 Leuvense penningen
(RA Brussel, Archief Rekenkamer nr: 45.038, 45.039, 45.086,
45.087, 45.088, 45.089, 45.092)
Dit betreft weer hetzelfde complex goederen.
Het Cijnsveld (paars op de kaart)
In de nieuwe beschrijving van deze cijns in 1629 wordt het
cijnsgoed anders omschreven. Anna van Hambroek betaalde toen een
cijns aan de hertog uit:
- de grote Weyhoeve, 40 bunder
- de Cleijn Weyhove, 30 bunder
- 30 bunder heide
- 1 bunder 'de Weyvenne'
(Rentmeester Generaal, St. Oedenrode, no: 192 d.d. 1629-1647)
In plaats van op
het goed Ter Weijen rust de cijns nu op 30 bunder heide en 1
bunder genaamd de Weyvenne (gelegen buiten de grenzen van de
heerlijkheid). De 30 bunder heide zijn mogelijk identiek aan het
paars gekleurde deel op de kaart, welk deel ook wel het
Cijnsveld genoemd werd.
Deze heide lag
wel binnen de grenzen van de heerlijkheid, maar was geen eigen
goed van de heer van Jekschot. Deze heide werd in de 16de en
17de eeuw tot de gemeint van Sint-Oedenrode gerekend.
Jekschot
Sint-Oedenrode, perceel nr. 1 grensde in 1534 en 1662-1675
immers aan de gemeint van Sint-Oedenrode. Het is in principe
mogelijk dat een gemeint zich over verschillende heerlijkheden
of rechterlijke resoorten uitstrekte. Een bekend voorbeeld is de
Bodem van Elde, de gemeint die zich over vier heerlijkheden
uitstrekte.
De Veghelse hoeven (blauw op
de kaart)
In de Bossche protocollen komen een aantal verpachtingen van de
hoeve Ter Weyen voor. De naam Ter Weyen was een oude naam voor
de Heihoef. De Heihoef was echter een leengoed van Jekschot en
kan daarom nooit verpacht zijn geweest. De verpachtingen moeten
daarom wel betrekking hebben op de Jekschotse hoeven in het
Veghelse deel van Jekschot (blauw op de kaart), die kennelijk
met dezelfde naam Ter Weijen aangeduid werden. Ook de bepaling
in 1438 van: “de pachter moet de eerste 2 jaar eiken poten
zetten op den lange grave, tussen die Groet Weyhoeve, en deze
hoeve” wijst hier op, alsmede de volgende akte uit 1661.
Heer Johan van Ravensteijn, licentiaat in beide rechten en
advocaat te ’s-Hertogenbosch met Johan van Leenwech, notaris van
de edele raad van Brabant, eveneens te ’s-Hertogenbosch
optredende voor de erfgenamen van wijlen Juffrouw Anna van
Hambroeck over de allodiale goederen van haar gelegen in de
heerlijkheid Jekschot, Hoeve ter Weijde welke tegenwoordig in
gebruik is bij Henrich Henssen, Philips Jan Rutten en Jan
Janssen Arien Rijckers. De grote en kleine Weijhoeve, alle
goederen allodiaal. Jan Janssen Arien Rijckers ondertekend als
vorster van Jeckschot.
BHIC, Notarissen te Veghel, toegang nr, 7701, inv. nr. 4, fol.
33, notaris Johan van Heessel (25-2-1661)
BP-1177, fol. 235 (1386): Arnt Ghevartss van Eyndoven (heer van
Jekschot) verpacht de hoeve Ter Weyen voor 6 jaar aan Hendrick
Ghijten van Hederickhoven.
BP 1204, fol. 11 (7-11-1433) Willem Hermans van Os, man van
Mechtelt, weduwe van Roelof Beerwout en Aert Berwout, zoon van
wijlen Roelof Beerwout en Mechtelt (heren van Jekschot),
verpachten voor 6 jaar vanaf kerstmis 1433 aan Jan Goyart Stapen,
die al pachter is, de hoeve Ter Wey op Yecschot, voor:
- 53 Arnoldus guldens en een sesterzaad raapzaad,
(Rooise maat), en 6 kwarten boter, te betalen op lichtmis, vanaf
lichtmis 1435.
- Jan moet elk jaar voor Willem en Aert een rund
houden, dat Willem hem zal leveren.
- Jan mag het huis van de hoeve van de grond af
verwijderen.
- Jan moet het goed omheinen.
- Jan moet elk jaar 10 vracht turf steken op de
plaats die Willem hem zal wijzen.
BP-1209, fol. 15v (2-12-1438): Willem van Os, zoon van Herman en
Aert Roloffs van Beerwaut (heren van Jekschot) verpachten voor 6
jaar vanaf kerstmis 1439 aan Joost Daniel Geliss, de hoeve Ter
Wey op Yecschot. Jan van Stocvenne is nu pachter. Joost krijgt
de erfpacht voor:
- 2 sesteren raapzaad en 16 pond boter, te betalen
op St. Denis (vanaf St. Denis volgend jaar), en 50 Brabantse
schilden en 6 kapoenen te betalen op lichtmis, vanaf lichtmis
over 2 jaar.
- de pachter moet elk jaar 6 vimmen stro dekken op
de gebouwen van de hoeve. Joest moet de werklui de kost geven,
en de verpachters moeten het loon betalen.
- de verpachters moeten voor 1439 een goed huis
leveren aan Joest. Joest moet de werklui die de nieuwe gebouwen
zetten het loon geven.
- de pachter moet alle oude sloten opgraven en vegen
en aan ... de eerste 2 jaar eiken poten zetten op den lange
grave, tussen die Groet Weyhoeve, en deze hoeve, aan de kant van
Rode.
- de pachter moet voor de verpachters 4 Yecschotse
vaarten doen naar den Bosch met beesten en wagen.
Mogelijk stond er in de vijftiende eeuw nog maar een Jekschotse
hoeve in dit gebied. In de zeventiende eeuw waren het er drie. De
drie Veghelse hoeven van de heer van Jekschot hebben
tegenwoordig adressen
Jekschotstraat 9,
Jekschotstraat 11 en
Jekschot 1-2.
Tekening van Berbnard van Dam uit
1933 een van de drie pachtoeven van Jekschot (tegenwoordig adres:
Jekschot 1-2)
De beschrijving van de
heerlijkheid bij de verkoop in 1675
Bekendmaking van 19 september 1675 dat op 10 mei 1675 de
Heerlickheyt Yekschot openbaar verkocht werd aan de meest
biedende. Dat was Johan van Campen, Rentmeester van Eugenie
Ambroise de Maldegem, die het kocht voor 2.480 gulden. De koop
zal worden bezegeld op 23 oktober 1675, meer tot die tijd krigen
anderen de tijd om meer te bieden. Vandaar deze proclamatie.
Het goed wordt omschreven als:
De heerlijke rechten
-
Eerstelijck de Heerligheyt van Jecschot met middele, ende lage
Jurisdictie. Mitsgaders alle de appendentien ende dependentien
van dien. Item seecker Leen en chynsboek, berustende onder de
voorschreven Isabella van Heetvelde, 't samen leenroerich aen
den gemelte leenhove van Brabant.
De Roosie pachthoeven (rood op de kaart)
-
Item een hoeve daer Claes Stanssen op woont ende gebruycker van
is, leenroerich aen den gemelte leenhove van Brabant, bestaende
in Landeryen als volgt,
o
aen Teulant 14 lopensaet + 40 roeden
o
een Weygroes 34 lopensaet
o
een Hoybeemt 6 bunderen mede
-
Item 2 bunder van de kleyne Weyhoeven afgegraven
-
wordende in desen wel expresselijck gereserveert de Stuytbomen
die den voors. Claes Stans selver heeft bekostight, ende oock
sijn toebehoorende.
-
Item de hoeve waer Adriaen Adriaensz. den Boer op woont, ende
gebruycker van is, bestaende mede in dese landeryen,
o
aen Teullant 22 lopensaet
o
een Weygroes 20 lopensaet
o
een Hoybeemt 4 bunderen
gelegen onder Oedenrode rontomme in de Hey, insgelijcx
leenroerig aan meergemelde Leenhove van Brabant.
-
Item noch 2 bunder eertijts van de voors. kleyne Weyhoeven
afgegraven.
De Veghelse pachthoeven (blauw op de kaart
-
Item noch een hoeve waer Hendrick Henssen op woont, en
gebruycker van is, bestaende in de navolgende landeryen,
o
aen Teullant 16 lopensaet + 4 roeden
o
een Hoybeemt 9 bunder
o
wey- en Heyvelden 5 bunder
welke voors. hoeve allodiael is, leggende onder
den dorpe van Vechel
-
Item alsnoch eene hoeve waer Philippus Jan Rutten op woont ende
gebruycker van is, bestaende in groote als volght,
o
aen Teullands ± 20 lopensaet
o
aen Hoybeemden 6 bunder
o
met noch 3 bunder eertijdts van de Grooten Weyhoeven afgegraven
o
aen Wey en Hoyvelden 10 bunder,
sijnde dese voors. hoeve mede allodiael goet,
leggende onder den dorpe van Vechel
-
insgelijcx de Hoeve daer Hendrick Joosten op woont ende
gebruycker van is, bestaande in dese landeryen,
o
aen Teullans 4 lopensaet
o
aen Wey en Heyvelden 6 bunder
o
met nog 4 bunder eertijdts van de Groote Weyhoeven afgegraven
mede allodiael, leggende onder den dorpe van Vechel
De Weihoeven (blauw op de kaart)
-
Item noch de Kleyne Weyhoeven, bestaende in 12 bunder
-
Ende de Groote Weyhoeven, bestaende in 14 bunder
Blijvende het voorscreven chijnsvelt als vooren aleenlijck
gereserveert ter tijt en wijlen het proces daer overhangende sal
worden gedecideert.
-------------
Wat opvalt is de kleine oppervlakten voor de Kleine en Groote
Weyhoeven. Gedeeltelijk komt dat doordat delen daarvan met enkel
aanliggende Jekschotse hoeven verpacht werden. Als we daarvoor
corrigeren dan krijgen we:
-
de Kleine Weihoeve: 16 bunder
-
de Groote Weihoeve: 21 bunder
In ouder bronnen waren de Kleine en Grote Weihoeve
respectievelijk 30 en 40 bunder groot. Ik vermoed daarom dat een
deel van deze hoeven (respectievelijk 14 en 19 bunder groot) met
het Cijnsveld toendertijd betwist werd tussen de heer van
Jekschot en de inwoners van Sint-Oedenrode.
Het origineel van deze proclamatie hing in 1985 in het
gemeentehuis van Sint-Oedenrode. Een kopie bevond zich toen in
het Streekarchivaat Tussen Aa en Dommel.
De grens tussen Veghel en
Sint-Oedenrode
In de
uitgiftebrief van 1311 werd bepaald dat de heerlijkheid Jekschot
tot de parochie Sint-Oedenrode zou horen. Uit het Veghelse deel
van de heerlijkheid, gelegen ten zuiden van de Jekschotse loop,
werden de tienden dan ook in Sint-Oedenrode afgedragen (blauw op
onderstaande kaart).
Eertijds hoorde ook een deel van
Veghel ten noorden van de Jekschotse loop bij de heerlijkheid
Jekschot en daarmee de parochie Sint-Oedenrode. Uiterlijk na een
geschil eind 1745 werd het gebied ten noorden van de Jekschotse
loop niet langer tot de heerlijkheid Jekschot gerekend. De boeren van de Veghelse hoeven
ten zuiden van de Jekschotse loop (nu adres
Jekschot 1-2 en
Heihoef 1) gingen
- zo blijkt uit de Veghelse doop- trouw en begraafregisters - in de zeventiende en
achttiende eeuw echter wel in Veghel naar de kerk, mogelijk
omdat dat minder ver lopen was. Er zijn geen aanwijzingen dat de
pastoor van Sint-Oedenrode daar ooit een punt van
gemaakt heeft. De eigenaren (Jekschotse leenmannen) van
de Heihoef
gingen formeel bij de parochie Veghel horen, op het moment dat
ze hun boerderij verplaatsten naar een in 1445 van de gemeint
van Veghel aangekocht perceel.
Bij de vaststelling van de
gemeentegrens van Veghel op 27 mei 1827
werd de Jekschotse loop als grens tussen Sint-Oedenrode en
Veghel aangehouden. Dit ligt minder voor de hand dan het lijkt.
Jekschot hoorde tot de parochie Sint-Oedenrode en in Veghel en
Sint-Oedenrode kwamen de ressorten van de parochie en de
schepenbank overeen. Het ressort van de schepenbank was tevens
het bestuurlijk dorp, de voorloper van de latere gemeente. Gelet
op het ressort van de schepenbank zou dan te verwachten zijn dat
de grens van de heerlijkheid Jekschot de gemeentegrens geworden
zou zijn, en niet de verder westelijk stromende Jekschotse loop.
Verder kwam de gebruikers- en
beheersgroep van de Veghelse gemeint overeen met de parochie.
Jekschot hoorde onder de parochie Sint-Oedenrode. Daarom mogen
we verwachten dat de grens tussen de gemeint van Sint-Oedenrode
en Veghel aanvankelijk overeenkwam met de grens van de
heerlijkheid Jekschot, die daar tevens als parochiegrens
fungeerde. Dat dit inderdaad zo was blijkt uit de uitgiftebrief
van de gemeint van Veghel van 5 augustus 1310. In die brief
worden als grenspunten van de Veghelse gemeint onder andere
genoenmd: de
Rycontsvoert usque ad locum dictum Reenputte, de Reenputte usque
communitatem hominum de Erpe. Dus van Rycontsvoert naar de
plaats genaamd Reenputte, en van de Reenputten naar de gemeint
van de lieden van Erpe. De ligging van de Reeputten is bekend.
De putten markeerden de zuidoostelijke hoek van de heerlijkheid
Jekschot.
In 1445 werd daar 4 bunder gemeint van Veghel
uitgegeven, grenzend aan de gemeint van Lieshout en gelegen aan
de Reenputten. Een aangrenzende akker heette in 1646 de Putacker.
De conclusie is dat de grens van de gemeint van Veghel daar
aanvankelijk niet de Biezenloop volgde, maar de grens van de
heerlijkheid Jekschot.
Hoe komt het dan dat de loop in hegin van de negentiende eeuw
als gemeentegrens aangehouden werd? Het antwoord op deze
vraag hangt samen met de dorps- en landelijke belastingen. Vanaf
de zestiende eeuw was niet alleen de schepenbank bepalend voor
wat als eenheid van plaatselijk bestuur beschouwd werd, maar ook
de dorpskas en de daarmee samenhangende dorpsbelastingen, die
vaak weer samen met de landelijke beden en verponding omgeslagen
werden. Uit het verpondingsboek van 1657 blijkt dat toen uit de
drie pachthoeven aan de oostzijde van de heerlijkheid in Veghel
de verponding betaald werd. Voor voor zover is te overzien
fungeerde de Jekschotse loop toen als grens voor de belastingen.
Het is niet precies bekend hoelang dat toen al zo was, maar erg
oud was dat gebruik toen nog niet. Over het algemeen dateren de
afspraken tussen de dorpen over uit welk perceel waar belasting
betaald werd uit de eerste decennia van de zeventiende eeuw. Zie
hiervoor de
toelichting op de belastingen. Ook het gebied binnen
de grenzen van de heerlijkheid
ten noorden van de Jekschotse loop is toen voor de
grondbelasting onder Veghel gaan behoren. In de dorpsrekening
van Veghel 1613-1614 is sprake van een geschil tussen Veghel en
Sint-Oedenrode over Jekschot. Waarschijnlijk ging dat toen over
uit welk perceel waar belasting betaald werd.
Die afspraak was waarscshijnlijk weer
gebasserd op een oudere situatie. Het is mogelijk dat deze
Jekschotse pachthoeven en de Heihoef bij de haardstedentellingen
vanaf de vijftiende eeuw onder Veghel geteld zijn en dat deze
boeren in Veghel contribueerden voor de beden. Dat waren
landelijke belastingen, wat opgehaald werd van de boeren werd
weer doorgegeven aan de landelijke overheid. Daar waren dus geen
grote plaatselijke belangen mee bemoeid. Wel was het
rechtvaardig dat men contribueerden waar het huis geteld was,
omdat de hoogte van de aanslagen afhing van het aantal getelde
huizen.
Met plaatselijke belanstingen waren wel
grote belangen gemoeid, die inkomsten waren immers voor het
eigen dorp. De plaatselijke belastingen werden veelal pas eind
zestiende eeuw ingevoerd vanwege de schulden die nagenoeg alle
dorpen opliepen vanwege de Tachtigjarige oorlog. Deze
dorpsbelastingen werden veelal samen met de landelijke
belastingen over de inwoners omgeslagen en toen werd het veel
belangrijker wie waar betaalde, met genoemde afspraken tot
gevolg.
Blijft de vraag waarom men deze
huizen bij de vijftiende eeuwse haardstedentellingen onder
Veghel geteld zou hebben. Ik vermoed dat de inwoners van die
huizen vanwege de kortere loopafstand naar de Veghelse kerk
gingen en hun kinderen naar de Veghelse school. Mogelijk maakte
men ook gebruik van de Veghelse schepenbank. De inwoners zullen
zich meer Veghels dan Roois gevoeld hebben, hoewel ze formeel
tot de parochie Sint-Oedenrode behoorden en daar wel hun tienden
bleven betalen. De Heihoef werd, zoals gezegd, na 1445
verplaatst naar Veghels grondgebied. Ook dat zal een rol
gespeeld hebben.
Martien van Asseldonk |