Naam:
|
Agter den Huet |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Eeusel agter den huet [GVEI2-71 (1778)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Ter plaatse zal een kleine woning of
schuur gestaan hebben. In
St.Oedenrode niet ver van het Jekschot onder Zijtaart is
nog het toponiem Veghelse Hut
bekend; misschien wordt deze hut bedoeld.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 5 |
Opmerkingen:
|
Deze “Huet” lag niet op Jekschot, maar op het Hezelaar.
|
Naam:
|
Arme Eeusel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Halve arme eeuse1 op watersteegt [GVEI2-139 (1777)]
armeneussel aan bundersteeg en busselehecken [GVE13
(1792)]
een
parceel groesland in twee gegraven, op de watersteeg
genaemt de arme eeusels, groot 5 à 6 karren hoijgewasch
[RAV1l2-174 (1798)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nr. 1 |
Opmerkingen:
|
Dit perceel was eetijds eigendom van de Armen van
Veghel.
|
Naam:
|
Eeusel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
veldnaam “Eeussels” kwam in Veghel op verschillende
plaatsen voor.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Eeusel, afgeleid van eeuwen “voeren” is gangbare
Kempische benaming voor weiland meestal van
minderwaardige kwaliteit (M. Top. St. Huibr.Lille,
-133). |
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Eeuwsel wordt verklaard als een droge zomerweide, veelal
in particulier bezit en omheind, een schrale weide of
een weide in de bossen. Dit toponiem komt in het zuiden
van de Baronie geregeld voor, maar in het oostelijk
gedeelte van Brabant is het al even frequent [redactie].
Te Overpelt was een ‘eusel’ een kunstmatige weide i.c.
ontgonnen heide of woeste grond met buntgrassoorten
begroeid en in gebruik als veeweide, primair voor
schaapskudden. Volgens Lindemans zijn de eeuwsels in de
Belgische Kempen het eerste stadium bij de ontginning
van heide tot cultuurland. Het is niet precies te
achterhalen tot wanneer de eeuwsels als veeweiden hebben
dienst gedaan, maar zeker niet langer dan de 16de
eeuw.
Dat de eeuwsels goede hooilanden waren is
onwaarschijnlijk vanwege de bodemgesteldheid, nl. matig
natte zandgronden. Veel eeuwsels zijn thans als weiland
in gebruik omdat de grond voor hooiland niet vochtig
genoeg is en voor bouwland te nat.
(Lindemans 1946:2; Pijnenburg 1976:1; Buiks 1984
dl.9:32; Mennen 1992:217; Buiks & Leenders 1993
dl.4:383; Molemans 1976:314; Lindemans 1952; Helsen
1978:116.)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 3, perceel nr. 5 heette het Agterste Eeusel |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in den Hemel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
hemel in doornhoek [RAV56-187 (1682)]
huijs hoff aent heselaar genaemt de Hemel [RAV94-91
(1704)]
4,5
1. landt en groes den hemel [GVE12-59 (1778)]
de
hemel [kad. (1832)]; B 1021-1104, E 203-217
den
hemel [N (1836, 1841, 1882)]; B 1022 (b: 65.00), E
99-103 (hu en tu: 2.24.12), 209 (b: 52.50).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied aan de oostzijde van de vroegere Watersteeg, nu
Populierlaan, tussen Lindelaan
en
Heuvelsteeg, nu de fietspad vanaf de Populierlaan de
Bunders in. Dit gebied maakt
tegenwoordig deel uit van de nieuwe wijk de Bunders.
Wellicht duidend op de goede kwaliteit van de grond.
Voor het overige betreffen het percelen omheind door een
heg of heining. Hemelen, heimen, beheimen "omheinen" =
afscheiden door een heg of heining (Verwijs en Verdam,
-323).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
De meest aannemelijke verklaring is die met een
ironische betekenis, nl. de aanduiding van een stuk land
van slechte kwaliteit, weinig renderend of onvruchtbaar.
In het noorden zou het toponiem ‘Hammerik’ aan Hemelrijk
ten grondslag liggen, waarin ‘ham’ staat voor land
gelegen aan een kromming van een waterloop, terwijl
‘rik’ een personificerend suffix zou zijn. Hemelrijk kan
ook samenhangen met hemelen = omsluiten, een woord dat
bv. in de Baronie optreedt in de vorm van ‘gehemelde
beesten’, waarmee gemuilkorfde dieren bedoeld worden.
Volgens Schönfeld kan ‘hemel’ ook een afleiding zijn van
heimaal = rechtsplaats, vierschaar, hoewel er ook
andere verklaringen mogelijk zijn, zoals de benaming van
een hogere ligging in tegenstelling tot de hel-namen.
Helsen 1978:36; Melotte & Molemans 1979:170; Schönfeld
1949:82; Buiks 1990:106.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 6-11, perceel nr. 10 heette de Voorste
Eeusel |
Opmerkingen:
|
Mijns inziens is Hemel afgeleid van omheinen.
|
Naam:
|
Hemelsteeg |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
hemelsteeg [kado (1832)]; B 3 (w: 32.80); weg de
hemelsteeg [V.]; E 196 (b: 74.70).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging in het gebied de Hemel bij de Watersteeg. De
vroegere Hemelsteeg bestaat nu
nog
als fietsroute de wijk de Bunders in. Benoeming naar de
ligging.
|
Ligging:
|
Aangegeven op
de
kadasterkaart van 1832 |
Opmerkingen:
|
Deze steeg liep door een gebied dat de Hemel genoemd
werd.
|
Naam:
|
op Het Heselaar |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
In loco dicto hezellaar [Hs- (± 1390)]
tgoet te hezellaer [Hs- (1390-1395)]
hezelaer [GVE2-39 (± 1500)]
lant aent heeselaer off bunders gat 't rontveltje
[GVEI2-52 (1778)]
hezelaar [kad. (1832)]; B 1105-1138
hezelaar [N (1893)], [V.-]; B 1143 (w: 15.70 ), 1148 (b:
84.70).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Hees
is een frekwent voorkomende naam ter aanduiding van
kreupelbos en van (vaak uitgestrekte) kompleksen land (gerooid
bos of door hees kreupelbos omheind land) (M. Top. v.
Bochholt -44).
Van
het toponiem laar werd nog geen algemeen bevredigende
etymologische verklaring gegeven. Enkele naar voren
gebrachte betekenissen zijn: 1) open plaats in een bos;
2) plaats waar men hout kan lezen; 3) moerassig bos.
Volgens Van Passen blijkt een laar in de Kempen over het
algemeen de betekenis te hebben gehad van onbebouwde (gemeenschaps)grond,
waarop men het vee liet grazen. (M. Top. Neerpelt,
-143-144)
Hezelaar: Gebied liggende tussen Zeven Eikenlaan,
Lindelaan, Hezelaarstraat en Iepenlaan, vroeger de
Watersteeg. Voor 1832 moet de benaming op een groter
gebied betrekking gehad hebben. Was hier oudtijds een
open (ontgonnen) gebied, omgeven door kreupelhout?
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
‘Hees’ is over het algemeen laagstammig hout,
struikgewas of jonge bomen, afgeleid van het germ. *
haisi > hasi > hesi > hees. Het komt frequent voor,
zowel in plaats-, gehucht- als veldnamen. Veldnamen zijn
deels afgeleid van de gehuchtnaam ‘Hees’ zodat niet
altijd sprake is van verwijzing naar de oorspronkelijke
begroeiing.
Hezemans meldt dat ‘hees’ aanvankelijk zowel in
Nederland, België, Duitsland als Engeland voorkomt als
jong beukenbos en later struikgewas van allerlei
loofhout.
Het kan ook de benaming zijn voor een open plek in een
bos waar de Keltische god Hesus of Esus werd vereerd. Op
de Hees onder Erp stond een heilige eik. In 1761 werd
daar ter plaatse het ‘land aan de H.Eik op Heesch’
vermeld. Langs de oude handelsroute Aken-Gulik-Nijmegen
moet in de buurtschap Hees bij Weeze een heiligdom met
offeraltaar voor Hesus opgericht zijn geweest.
Afleidingen van ‘hees’ zijn heester en heister met als
oude betekenis jonge loofboom, speciaal jonge beuk, maar
ook jonge eik. Het element ‘hees’ komt in Brabant al
vroeg voor. Het oorkondenboek meldt o.a. Hezia (784),
een gehucht onder Eersel, Hese (1203), Hesebenne (1225),
Heseuuic (1233).
Moerman 1956; Molemans 1976:477; Helsen 1978:56;
Molemans 1975:44; Mennen 1992:46; Hezemans 1970:68;
Meuwese 1955:125; vd Schaar 1969:118; Gijsseling 1960;
Smulders 1962; Beijers & Koolen 1988; Beijers 1992:
148,149, 239.
Laar kan vele betekenissen hebben. Helsen interpreteert
het als woeste, onbebouwde gemeenschapsgrond of heide en
minderwaardig grasland, waar men de dieren liet grazen
en russen kon steken. Ook verstaat men er een intensief
benut bos onder.
De Bont prefereert de betekenis van omheind terrein,
anderen die van een open plek in het bos waar hout
gestapeld en gehaald kan worden. Roelants wijst erop dat
er van de 14de tot de 16de eeuw
verschillende plaatsnamen op -laar zijn ontstaan.
Dittmaier neemt als betekenis ‘omheining’ over, maar
voegt eraan toe dat het geen gewone omheining is van bv.
een groene haag, maar een van planken en balken, die
vooral berekend was op kweekdieren.
Smulders vestigt de aandacht op ‘laar’ door diverse
voorbeelden te geven van oorspronkelijke laarnamen die
evolueerden naar andere schrijfwijzen, bv. Herlaer >
Halder, Swelaer > Sweelders, Vellaer > Velder, Geerlaer
> Geelders, Hollaer > Holder etc. De FN ‘van Elderen’
verklaart hij als afgeleid van Ellaer > Elder(en). Hij
wijst er op dat toponiemen eindigend op -lder in
oorsprong laarnamen geweest kunnen zijn.
Tavenier propageert een systematisch onderzoek naar de
landschappelijke aard van alle laarvermeldingen. Volgens
Theuws komt het element -laar in nederzettingsnamen
vooral voor buiten de bevolkingsconcentraties die hij
voor het Maas-Demer-Scheldegebied heeft uitgekarteerd.
De laarnamen zouden volgens hem in verband gebracht
kunnen worden met vochtige, natuurlijke omstandigheden.
De macroregionale spreiding lijkt hier op te wijzen. Dat
laarnamen niet voorkomen in bv. de valleien van Maas en
Schelde zou erop duiden dat een groot deel van deze
gebieden al bewoond was toen deze namen werden gevormd
en dat ze een latere fase van verdere of interne
kolonisatie aangeven. Volgens hem vertegenwoordigen de
laarnamen een jongere namenlaag en derhalve jongere
bewoning.
De Bo geeft voorbeelden afgeleid van boomnamen zoals
Mispelaar, Kerselaar, Pruimelaar, Appelaar, Notelaar
e.a. Laar werd soms voorafgegaan door een ‘-h’ en werd
dan ‘hlar’. Het gaat dan om een verwijzing naar een
oude door de mens beïnvloede landschappelijke situatie.
Waar Gijsseling spreekt over ‘bosachtig moerassig
terrein’ voor dit element, meent Blok een verfijning te
moeten aanbrengen en spreekt van ‘...een deel van een al
of niet moerassig bos, dat door mensen speciaal gebruikt
werd om te kappen of om vee in te weiden en dat daardoor
een open plek in het bos werd.’ In deze definitie wordt
niet een oorspronkelijke natuurlijke gesteldheid
aangegeven, maar juist een oude vorm van menselijke
ingreep in de natuur. Als zodanig moet ‘laar’ als veen-
en moerasindicator terughoudend worden gebruikt. De Bont
veronderstelt dat het kappen van bos voor het aanleggen
van akkertjes vanaf de vroege middeleeuwen geleidelijk
is verlopen. Soms zullen aanwezige open plekken, de
‘laren’, als uitgangspunt hebben gediend. Door het
kappen en plat branden van delen van het bos werd een
geschikt gebied langzaam maar zeker van zijn
bosbegroeiing beroofd.
Helsen 1978; Molemans 1977; Dittmaier 1963; de Bont 1969
dl.3; Gijsseling 1956; Helsen 1944; Buiks 1992:45;
Roelandts 1946:41; Smulders 1952:59; Tavenier 1968:442;
de Bo 1881:193; de Bont 1993:72; Blok 1991:24; Theuws
1988:181.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 7-12, 14-21 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Mortel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Beemd die mortel [BP1195-228v (1425)]
de
mortel, dorshout [Hs- (1535)]
de
mortel, hantfoirtse tiende op middegaal [Hs- (1614)]
erf
en landt de mortel [GVE12-60 (1778)]
de
mortel in het rijbroek [N (1879)]; E 693, 695 (ged) (wen
he: 2.12.50)
op
't hezelaar, ook de heeze, de mortel [Mh- (1954)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. Mortel mndl. mortele, moortel "steengruispuin,
beslagen kalk" enz. In de toponymie heeft mortel de
betekenis gekregen van wat op de eigenlijke mortel lijkt
nl. slijk, modder. Het betreft percelen die bij regenval
drassig zijn, vermoedelijk te wijten aan steensubstraat
(M. Top. van Bocholt, -170).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Mortel, mnl. morter, komt van het lat. * mortarium =
metselspecie, gruis of pulver. Als toponiem heeft het
betrekking op laaggelegen moerassige gronden.
In het westen van Brabant zouden volgens Weynen de
vormen martel, marter en mertel overheersen, terwijl
meer naar het oosten ‘mortel’ de gewone vorm is. In
België komt ‘regenmortel’ voor waarin Lindemans een
afleiding ziet van ‘reen’ = een grensaanduiding, vgl.
reengenoten. De mortelgebieden zijn modderig en
slijkerig van aard.
Moerman 1956:163; Helsen 1944:143; Lindemans 1946:114;
Dittmaier 1963:207; Buiks 1986 dl.16:92; Weynen
1965:49.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 12, 13, 15. Perceel nr. 15 werd ook de
Groote Mortel genoemd, en perceel nr. 17 en 18 heetten
de Cleynen Mortel
|
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Rontveltje |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Zijn
ront veldeken neffen de straet in den d'avell [GVEI5-100
(1624)]
het
rond veldeken (straat) [GVE2-73 (1702)]
de
weg in de boektstraat lopende van de groote weg tot het
rondveltje [GVIIB26 (1796)]
1
perceel weiland genaemt rondveld te veghel [N (1886)]; C
133 (w: 06.70)
rond
veldje in de hemel [N (1894)]; B 1089 (b: 24.80).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. Benoeming naar de vorm.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 16 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in die Varrenberchse tiende |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Boenenvelt, verrenbergse tiende [Hs- (1569)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging, wellicht globaal overeenkomend met de
Verrenberg. Benoeming naar
de
ligging. |
Ligging:
|
Perceel nrs. 15-20 |
Opmerkingen:
|
Zie de
toelichting
bij de tiendkaart voor de ligging en omvang
van deze tiendklamp.
|
Naam:
|
op de Watersteegt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Geerbuenders op watersteeg [Hs- (1542)]
het
eusselvelt gelegen op de watersteegt [Hs(1697)]
een
seeckere buender hoijvelts gelegen op de watersteegt [N
(1711)]
de
watersteeg [kad. (1832)]; B 951-1020 (w: 24.86.26; b:
1.99.50; og: 44.10)
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied liggend aan de oostzijde van de weg naar
Vorstenbosch, vanaf de voormalige
Hemelsteeg (nu fietsroute vanaf de populierlaan de wijk
de Bunders in) tot aan het
vroegere Venssteegje (nu zandweg genaamd het Ven).
Benoeming naar de lage ligging;
het
gebied zal drassig geweest zijn. Tevens de oude benaming
voor Populierlaan en de
Vorstenbossche weg (onder Vorstenbosch, gemeente
Nistelrode, is de naam Watersteeg
nog
in gebruik voor de weg van Vorstenbosch naar Veghel).
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1-6, 8 |
Opmerkingen:
|
-
|
|